Wednesday, September 14, 2011

De Binnenste Aarde & het Rijk van Agartha - Deel 2

Dit is het tweede deel over de Binnenste Aarde en het Rijk van Agartha. Deel 1 kunt u hier vinden.

Vertaling: Winny - http://www.stralendetoekomst.nl/ 

DE BEROOKTE GOD  (Smoky God)

of Een Reis naar de Binnenste Wereld
door WILLIS GEORGE EMERSON – 1908

Het was net twee uur in de morgen toen ik wakker schrok uit een rustige slaap door  krachtig gebel aan mijn deur. De veel te vroege verstoorder bleek een boodschapper te zijn die een briefje had dat bijna onleesbaar was gekrabbeld, door een oude Noor die de naam droeg Olaf Jansen. Na veel ontcijferen, begreep ik het schrijfsel wat enkel zei: “Ik ben doodziek. Kom.” De oproep was gebiedend, en ik verloor geen tijd en maakte me klaar om het in te willigen.

Misschien moet ik hier ook verklaren dat Olaf Jansen, een man die pas nog zijn 95ste verjaardag vierde, in de laatste 6 jaren gewoond had in een bescheiden bungalow buiten de Glendale weg, een kleine afstand vanuit het zakendistrict van Los Angeles, Californië.

Het was nog geen twee jaar geleden toen ik op een middag buiten wandelde en werd aangetrokken door het huis van Olaf Jansen en zijn eenvoudige omgeving, de eigenaar en bewoner, waarvan ik later te weten kwam dat hij een gelover/aanhanger was van de oude godsdienst van Odin en Thor.  

Er zat een zachtheid in zijn gezicht en een vriendelijke uitdrukking in de slimme grijze ogen van deze man die meer dan vier maal twintig en tien jaren geleefd had; en bovendien een soort eenzaamheid die mijn sympathie opriep. Lichtelijk voorover gebogen en met zijn handen in mekaar achter op zijn rug, liep hij een en weer met langzame en bedachtzame stappen, op de dag waarop we elkaar voor het eerst ontmoeten. Ik kan nauwelijks zeggen welk specifiek motief me ertoe dreef om in mijn wandeling te pauzeren en hem te betrekken in een conversatie. Hij scheen blij verrast te zijn toen ik hem complimenteerde met de aantrekkelijkheid van zijn bungalow en de goed onderhouden wijnstokken en bloemen die in trossen over zijn raam, dak en brede veranda hingen.

Ik ontdekte al spoedig dat mijn nieuwe kennis geen gewoon mens was maar een die intens en geleerd was tot een opmerkelijke graad; een man die in de latere jaren van zijn lange leven diep in boeken was gedoken en sterk werd in de kracht van zijn meditatieve stilte.

Ik moedigde hem aan om te praten en spoedig begreep ik dat hij maar zes of zeven jaren in zuid Californië gewoond had, maar dat hij daar voor 12 jaren in een van de staten van het Midden Oosten had doorgebracht. En daarvóór was hij een visser geweest bij de kust van Noorwegen, in de regio van de Lofoden eilanden van waaruit hij trips gemaakt had nog verder noordelijk naar Spitzbergen en zelfs naar het Franz Josef Land.

Toen ik begon weg te gaan, scheen hij ongaarne te willen dat ik wegging en vroeg me om weer terug te komen. Alhoewel ik in die tijd daar niets bij dacht, herinner ik me nu dat hij een typische opmerking maakte toe ik mijn hand opstak als een goeden dag. “Je komt weer terug op een dag?” vroeg hij. “Ja, je komt op een dag weer terug. Ik ben er zeker van dat je dat doet; dan zal ik je mijn bibliotheek laten zien en je heel veel vertellen over dingen waar je nog nooit van gedroomd hebt, dingen zo wonderbaarlijk dat het kan zijn dat je me niet zult geloven.”

Ik verzekerde hem er lachend van dat ik niet alleen terug zou komen, maar ook zou gaan geloven wat hij me zou gaan vertellen over zijn reizen en avonturen.

In de dagen die hierop volgden raakte ik zeer bekend met Olaf Jansen en beetje bij beetje vertelde hij me zijn verhaal, zo wonderbaarlijk dat dit enorme uitdagingen geeft aan verstand  en geloofsdenken. De oude Noorman drukte zichzelf altijd met zoveel ernst en oprechtheid uit dat ik werd geboeid door zijn vreemde verhalen.

Toen kwam ’s nachts die boodschapper met de oproep en binnen het uur zat ik in Olaf Jansen’s bungalow.

Hij was heel ongeduldig door het lange wachten, alhoewel ik nadat ik ‘ontboden’ was, direct naar zijn bed was gekomen.

“Ik moet me haasten,” riep hij uit, toen hij mijn hand nog in de groet vasthield. “Ik heb zoveel aan je te vertellen wat je nog niet weet en ik kan niemand anders vertrouwen dan jou. Ik realiseer me volledig”, ging hij gehaast verder, “dat ik de nacht niet zal overleven. De tijd is gekomen dat ik naar mijn voorvaders ga in de grote slaap.”

Ik schudde zijn kussens op om het hem wat prettiger te maken en verzekerde hem dat ik blij was om hem ergens mee van dienst te zijn, want ik begon me de ernst van zijn conditie te realiseren.

Het late van het uur, de stilte van de omgeving, het griezelige gevoel om alleen te zijn met een stervende man, samen met zijn geheimzinnige verhaal, dat zorgde er allemaal voor dat mijn hart snel en luid klopte met een gevoel waar ik geen naam voor heb. Inderdaad, er waren die nacht vaak gevoelens, en sedert die tijd was er vaak een gevoel eerder dan een overtuiging die bezit nam van mijn ziel en ik scheen er niet alleen in te geloven maar ook feitelijk de vreemde landen, de vreemde mensen en de vreemde wereld te zien, waarover hij vertelde en om het machtige orkestrale koor te horen van een duizendtal krachtige stemmen.

Ongeveer twee uren scheen hij begiftigd te zijn met bijna bovenmenselijke kracht, snel pratend, en naar alle schijn ook rationeel. Uiteindelijk gaf hij bepaalde gegevens in mijn handen, tekeningen en ruwe mappen. “Deze”, zei hij, “leg ik in jouw handen. Als ik je kan laten beloven dat jij ze aan de wereld geeft, dan sterf ik gelukkig, omdat ik wens dat de mensen de waarheid zullen weten, want dan zal alle mysterie wat betreft dit bevroren Noordelijke land, worden verklaard. Er is geen kans dat jij laan het lot lijdt zoals ik dat deed.  Ze zullen jou niet boeien, noch je in een gekkenhuis opsluiten, omdat je niet je eigen verhaal vertelt, maar het mijne en ik zal, dankzij de goden Odin en Thor, in mijn graf zijn, en dus voorbij het bereik van ongelovigen die  willen vervolgen..”

Zonder een gedachte aan de verreikende resultaten die de belofte inhield, of de vele slapeloze nachten voorziend die deze verplichting me sedertdien bracht, gaf ik mijn hand erop met een eed om getrouw aan zijn stervende wens te voldoen.

Toen de Zon boven de toppen van de San Jacinto rees, ver naar het oosten, vertrok de spirit van Olaf Jansen, de navigator, de onderzoeker en vereerder van Odin en Thor, de man wiens ervaringen en reizen, die er mee in betrekking staan, zonder een parallel in de geschiedenis van de hele wereld, en ik bleef alleen achter met de dood.

En nu, nadat ik de laatste droevige rites heb gedaan voor deze vreemde man uit de Lofoden eilanden, en de steeds verder gaande “Noordwaards Ho!”, de moedige onderzoeker van bevroren gebieden, die in zijn afnemende jaren (nadat hij de vier maal 20 was gepasseerd), een toevlucht van rustige vrede had gezocht in een zon overgoten Californië, zal ik nu zijn verhaal openbaar gaan maken.









HET VERHAAL VAN OLAF JANSEN
Mijn naam is Olaf Jansen. Ik ben een Noor, alhoewel ik werd geboren in het kleine zeevarende Russische plaatsje Uleaborg, aan de oostelijke kust van de Golf van Bothnia, de noordelijke arm van de Baltische Zee.
Mijn ouders waren op een vis-cruise in de Golf van Bothnia, en zaten in dit Russische plaatsje Uleaborg in de tijd van mijn geboorte, die was op 27 oktober 1811.
Mijn vader, Jens Jansen was geboren in Rodwig aan de Scandinavische kust, bij de Lofoden eilanden, maar nadat hij was getrouwd ging hij wonen in Stockholm, omdat mijn moeders familie in die stad woonde. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik met mijn vader mee op zijn vistripjes langs de Scandinavische kust.
Vroeg in mijn leven liet ik een aanleg zien voor boeken en toen ik negen jaar was, werd ik op een particuliere school geplaatst in Stockholm, en ik bleef daar totdat ik veertien was. Daarna ging ik regelmatig tripjes mee met mijn vader op al zijn vistochten.
Mijn vader was een man die in volle lengte rond 1.85 m was, en meer dan vijftien stone woog, (=95 kg), een typische Noor van de meest stoere soort en in staat om meer te verdragen dan een andere man die ik ooit gekend heb. Hij bezat de vriendelijkheid van een vrouw met tedere kleine maniertjes, toch waren zijn beslistheid en zijn wilskracht buiten beschrijving groot. Zijn wil verdroeg geen nederlaag.
Ik was in mijn negentiende jaar toen we begonnen met wat onze laatste trip als vissers zou zijn, en dat resulteerde in het vreemde verhaal dat ik aan de wereld zal geven – maar niet nadat ik mijn Aardse pelgrimstocht heb beëindigd.
Ik tart de feiten niet te laten uitkomen als ik weet dat ze gepubliceerd worden terwijl ik nog leef, uit vrees voor verdere vernedering, opsluiting en lijden. Ten eerste werd ik in de boeien geslagen door de kapitein van de walvisvaart die me redde, en voor geen andere reden dan dat ik de waarheid vertelde over de wonderbaarlijke ontdekkingen die mijn vader en ik hadden gedaan. Maar dit was helemaal nog niet het eind van mijn marteling.
Na vier jaar en acht maanden afwezigheid bereikte ik Stockholm, slechts om te vinden dat mijn moeder was gestorven in het jaar ervoor, en het eigendom dat door mijn ouders werd achtergelaten, in het bezit van mijn moeder’s familie, werd onmiddellijk naar mij overgemaakt.
Alles had goed kunnen zijn als ik uit mijn herinnering het verhaal had kunnen wissen van ons avontuur en van mijn vaders vreselijke dood.
Uiteindelijk vertelde ik op een dag het verhaal aan mijn oom, Gustaf Osterlind, een man met aanzienlijk bezit, en drong er bij hem op aan om een expeditie uit te rusten voor mij zodat ik nog een reis kon maken naar het vreemde land.
Eerst dacht ik dat hij voor mijn project was. Hij scheen geïnteresseerd en nodigde me uit om dit aan bepaalde ambtenaren te brengen en het aan hen uit te leggen, zoals ik dat aan hem had gedaan, het verhaal van onze reizen en ontdekkingen. Stel je mijn teleurstelling en afgrijzen voor toen aan het slot van mijn relaas, er bepaalde papieren werden getekend door mijn oom en zonder enige waarschuwing ik ontdekte dat ik gearresteerd werd en haastig werd weggebracht in een naargeestige en beangstigende gevangenneming in een gekkenhuis, waar ik 28 jaren lang verbleef – lange, saaie, beangstigende jaren van lijden!
Ik hield nooit op om te komen voor mijn gezondheid, en om te protesteren tegen de onrechtvaardigheid van mijn gevangenneming. Ten slotte, op 17 oktober 1862, werd ik vrijgelaten. Mijn oom was dood en de vrienden van mijn jeugd waren nu vreemdelingen. Inderdaad een man van meer dan 50 jaren wiens enige bekende feit die van een gek is, heeft geen vrienden.
Ik was het spoor bijster om te weten wat ik moest doen om in mijn levensonderhoud te voorzien maar instinctief ging ik naar de haven waar visboten in grote aantallen verankerd lagen, en binnen een week kon ik aan boord van een visser met de naam Yan Hansen, die een lange viscruise begon naar de Lofoden eilanden.
Hier werden mijn vroege jaren van training het grootste voordeel bewezen, specifiek om me mijzelf nuttig te laten zijn. Dit was maar het begin van andere trips en door  zuinig te leven was ik in enkele jaren in staat om een visboot van mijzelf te kopen. 27 jaren daarna ging ik over zee als visser, vijf jaren werkend voor anderen en de laatste 20 voor mezelf.
In al deze jaren was ik de meest ijverige student in boeken, maar ook als harde werker in mijn zaak, maar ik was heel voorzichtig om niemand het verhalen te vertellen die gingen over de ontdekkingen van mijn vader en mij. Zelfs op deze late dag vrees ik nog dat iemand de dingen ziet of weet die ik opschrijf, en de noteringen en kaarten die ik bewaar. Als mijn dagen op Aarden ten einde lopen zal ik kaarten en noteringen achterlaten die de mensheid, zoals ik hoop, verlichten en voordeel brengen.
De herinnering van mijn lange opsluiting met maniakken en alle verschrikkelijke smart en lijden zijn nog te levendig om mij te waarborgen voor verdere kansen daarop.
.In 1889 verkocht ik mijn visboten en ontdekte dat ik een fortuin verzameld had dat aardig voldoende was om me de rest van mijn leven in leven te houden. Ik ging toen naar Amerika.
Ongeveer 12 jaren was mijn tehuis in Illinois, bij Batavia, waar ik de meeste boeken van mijn huidige bibliotheek verzamelde, alhoewel ik ook veel voorkeurboeken uit Stockholm meebracht. Later kwam ik in Los Angeles, kwam daar aan op 4 maart 1901. De datum herinner ik me goed omdat het president McKinleys tweede inauguratie dag. Ik kocht dit kleine huisje en besloot om hier in de afzondering van mijn eigen plekje, geschut door mijn eigen wijnstokken en vijgenboom, en met mijn boeken om me heen, om kaarten en tekeningen te maken van de nieuwe landen die we hadden ontdekt, en om ook het verhaal in detail op te schrijven uit de tijd dat mijn vader en ik Stockholm verlieten tot aan het tragische gebeuren dat ons overkwam in de Zuidpool Oceaan.
Ik herinner me goed dat we Stockholm verlieten in onze vissloep op de derde dag van april 1829 en zuidwaarts zeilden, terwijl we Gothland eiland links lieten liggen en met Oeland eiland aan de rechterkant. Enkele dagen later kwamen we succesvol met z’n tweeën aan in  Sandhommar Point en gingen door de zee engte die Denemarken afscheidt van de Scandinavische kust. Te zijner tijd kwamen we in de stad Christiansand waar we twee dagen bleven rusten, en begonnen toen rondom de Scandinavische kust naar het westen te gaan, af op de Lofoden eilanden.
Mijn vader had goeie zin, door de prachtige en bevredigende betalingen die hij gekregen had uit onze laatste vangst op de markt in Stockholm, in plaats van te verkopen in een van de zeevarende steden langs de Scandinavische kust. Hij was specifiek blij met de verkoop van wat ivoren slagtanden die hij ontdekt had op de westkust van het Franz Joseph Land bij een van zijn noordelijke cruises van het vorig jaar en hij drukte de hoop uit dat we deze keer misschien gelukkig genoeg waren om onze kleine vissloep te laden met ivoor in plaats van met kabeljauw, haring, makreel en zalm.
We gingen liggen in Hammerfest, breedte 71 graden en 40 minuten, voor enkele dagen rust. Hier bleven we een week, legden extra voorraad aan van provisie en met diverse vaten drinkwater en zeilden toen richting Spitzbergen.
De eerste dagen hadden we een open zee en een gunstige wind en toen ontmoetten we veel ijs en veel ijsbergen. Een sloep die groter was geweest dan onze kleine vissloep kon waarschijnlijk die weg niet gemaakt hebben door het labyrint van ijsbergen of geplet zijn door de nauwelijks open kanaaltjes. Deze monsterbergen stelden een eindeloze opeenvolging van kristallen paleizen, van massieve kathedralen en fantastische bergreeksen voor, onverbiddellijk en op schildwachten lijkend, onwrikbaar als hoog optorenende kliffen of harde rotsen, rechtop staand, stil als een sfinx, en rusteloze golven weerstaand van een kribbige zee.
Na vele ‘door het oog van de naald’ ontsnappingen kwamen we in Spitzbergen aan op 23 juni en ankerden korte tijd op Wijade Bay, en daar waren we nogal succesvol met ons inkomen. We lichtten het anker en zeilden door de Hinlopen Straat, en gingen verder langs de kust van het Noord-Oost Land.
Een sterke wind kwam op vanuit het zuidwesten en mijn vader zei dat we er beter gebruik van konden maken om het Franz Jose Land te bereiken waar hij toevallig het jaar ervoor die ivoren slagtanden had gevonden die hem zo’n goed prijs hadden bezorgd in Stockholm.
Nooit eerder daarvoor of sedertdien, heb ik zoveel zeevogels gezien; er waren talrijke, zodat ze de rotsen verborgen aan de kustlijn en de hemel verduisterden.
Enkele dagen zeilden we langs de rotsige kust van het Franz Josef Land. Tenslotte kwam er een gunstige wind die ons in staat stelde om de WestKust te benaderen en na nog 24 uren zeilen kwam we bij een prachtige inham.
Je kon nauwelijks geloven dat dit het verre Noordland was. De plaats was groen door  groeiende vegetatie en terwijl het gebied niet meer dan een of twee acres bevatte, toch was de wind warm en rustig. Het scheen dat het een punt was waar de invloed van de Golf  Stroom het vriendelijkst gevoeld wordt.
Op de oostkust lagen talrijke ijsbergen, toch waren we hier in open water. Ver ten westen van ons echter waren ijspakken, en nog verder naar het westen verscheen het ijs als lage heuvelrijen. Voor ons en direct in het noorden, lag een open zee.
Mijn vader was een vurige gelover van Odin en Thor en hij had mij vaak verteld dat dit Goden waren die ver voorbij de “Noorder Wind” kwamen.
Er was een traditie, legde mijn vader uit, dat nog verder in het noorden een land was dat mooier was dan ooit een sterfelijke mens had gekend en dat dit land bewoond werd door de “Gekozenen”.
Mijn jeugdige voorstelling werd in vuur gezet door de gloed, ijver en godsdienstigegeestdrift van mijn goede vader, en ik riep uit: “Waarom zeilen we niet naar dit geweldige land? De lucht is helder, de wind gunstig en de zee open.”
Zelfs nu kan ik de uitdrukking van prettige verrassing zien op zijn gelaat toen hij zich naar me toe keerde en vroeg: ”Mijn zoon, wil je met me mee gaan onderzoeken...  om ver voorbij waar de mens ooit geweest is, te gaan?” Ik antwoordde hem bevestigend. “Heel goed dan, “zei hij. ”Moge God Odin me beschermen!” en snel, na de zeilen te hebben aangepast, sloeg hij een blik op ons kompas, draaide de boeg in de noordelijke richting door een open kanaal en onze reis was begonnen.
De Zon stond laag aan de horizon, omdat het nog de vroege zomer was. Inderdaad, we hadden bijna nog vier maanden voor de boeg voordat de vriezende nacht opnieuw zou komen.
Onze kleine vissloep sprong naar voren alsof die net zo verlangend was als wij waren. Binnen 36 uren waren we uit het zicht van het hoogste punt op de kustlijn van het Franz Josef Land. We schenen in een sterke stroming te zitten die van noord naar noord oost ging. Ver naar de rechter kant en aan de linker kant van ons waren ijsbergen, maar onze kleine sloep boorde zich door de enge passages en ging door kanalen de open zeeën in – kanalen die soms zo nauw waren dat als ons voertuigsmaller was geweest we er nooit doorheen hadden kunnen komen.
Op de derde dag kwamen we bij een eiland. De kusten ervan werden door een open zee overspoeld. Mijn vader besloot om aan land te gaan en om een dag te gaan exploreren Dit nieuwe land was ontbloot van hout maar we vonden een grote opstapeling  van drijfhout aan de noordkant. Sommige boomstronken waren 12 m lang en 60 cm dik.
Na een dag van exploreren over de kust van dit eiland, lichtten we het anker en draaiden we de boeg naar het noorden de open zee in.
Ik herinner me dat mijn vader noch ikzelf in zo’n dertig uren voedsel geproefd hadden. Misschien kwam dat door de spanning van de opwinding over onze vreemde reis verder noordelijk, mijn vader zei, dat niemand daar eerder was geweest. Actief mentaal bezig zijn had de eisen van stoffelijke noden verdoofd.
In plaats van dat de kou intens was, wat we verwacht hadden, was het werkelijk warmer en prettiger dan het toen we in Hammerfest geweest waren op de noordkust van Noorwegen, ongeveer zes weken daarvoor. We gaven openhartig toe dat we erg hongerig waren en onmiddellijk maakte ik een stevig maal klaar uit onze goed voorziene provisie’kast’. Toen we smakelijk hadden deelgenomen aan dit maal zei ik tegen mijn vader dat ik zou gaan slapen omdat ik me aardig slaperig begon te voelen. “Goed”antwoordde hij, “ik zal de wacht houden.”
Ik weet helemaal niet hoe lang ik sliep; ik weet alleen maar dat ik ruw gewekt werd door een vreselijke commotie van de sloep. Tot mijn verrassing vond ik mijn vader diep in slaap. Ik schreeuwde woest naar hem en opgeschrokken sprong hij snel op zijn voeten. Inderdaad, als hij niet onmiddellijk de rail gegrepen had, zou hij zeker in de ziedende golven gegooid zijn.
Er woedde een hevige sneeuw-storm. De wind direct achter, dreef onze sloep met een vreselijke snelheid voort en dreigde elk moment om ons om te gooien. Er was geen tijd te  verliezen, de zeilen moesten onmiddellijk worden gestreken. Onze boot was schokkend aan het wringen. Een paar ijsbergen wisten we, waren aan elke kant van ons maar gelukkig was het kanaal direct naar het noorden open. Maar zou dat zo blijven? Voor ons, de horizon insluitend, van links naar rechts was een dampachtige mist of wasem, zwart als een Egyptische nacht aan de rand van het water en wit als een stoomwolk aan de top, en dat onttrok zich aan het zicht omdat het samensmolt met de grote witte vlokken van de vallende sneeuw. Of dit nu een verraderlijke ijsberg verborg of een ander verborgen obstakel die ons  sloepje zou verpletteren en ons in een watergraf zou geven, of was het alleen maar het fenomeen van een Poolmist, er was niets om dit te kunnen vaststellen.
Door welk wonder we ontsnapten aan een verpletterende verwoesting, weet ik niet. Ik herinner me dat ons sloepje kraakte en kreunde alsof zijn scharnieren braken. Het schudde en waggelde heen en weer alsof het gegrepen werd door een hevige onderstroom van draaikolk of maalstroom.
Gelukkig was ons kompas vastgezet met lang schroeven aan een dwarsbalk. De meeste van onze voorraad echter werd losgeslagen en veegde weg van het dek van de kajuit, en als we niet de voorzorg hadden genomen aan het begin om onszelf stevig aan de masten van de sloep vast te binden, zouden we zelf in de striemende zee gegooid zijn.
Boven het doof makende tumult van de woedende golven hoorde ik mijn vaders stem: “Wees moedig, mijn zoon,”riep hij, “Odin is de God van de wateren, de gezel van de moedigen, en hij is met ons. Vrees niet.”
Voor mij was het dat er geen mogelijkheid was om te ontsnappen aan een vreselijke dood. De kleine sloep schepte water, de sneeuw viel zo snel en was verblindend en de golven tuimelden over onze wulven(de overhangende delen van de achtersteven) in woeste witte razernij. Je kon niet zeggen op welk moment we tegen drijvend pakijs verpletterd zouden worden. De geweldige deining hief ons op tot aan de toppen van de berghoge golven en plonsde ons weer in de diepten van het dal van de zee alsof onze visboot een fragiele schelp was. Reusachtige wit getopte golven, als echte muren, sloten ons in, voor en achter.
Deze vreselijke zenuwbrekende beproeving met zijn onuitsprekelijke verschrikkingen van spanning en foltering door onbeschrijfelijke vrees, duurde meer dan drie uren en al die tijd werden we op topsnelheid naar voren gedreven. Toen, plotseling, alsof hij vermoeid raakte door zijn dolle inspanningen, begon de wind zijn razernij te verminderen en begon langzaamaan af te nemen.
Uiteindelijk zaten we in een volmaakte rust. De mist was ook verdwenen en voor ons lag een ijsloos kanaal misschien vijftien of 20 km breed met enkele ijsbergen ver weg aan onze rechterkant, en een bij tussenpozen archipel van kleinere ijsbergjes aan de linkerkant.
Ik keek scherp naar mijn vader en besloot om stil te blijven totdat hij sprak. Weldra knoopte hij het touw los van zijn middel en zonder een woord te zeggen begon hij met de pompen te werken, die gelukkig niet beschadigd waren, en leegde de sloep van het water dat deze in de gekte van de storm geschept had.
Hij zette de zeilen van de sloep omhoog, zo kalm alsof hij een visnet binnenhaalde en merkte toen op dat we klaar waren voor een gunstige wind als die kwam. Zijn moed en koppigheid waren werkelijk opmerkelijk.
Na onderzoek vonden we minder dan een derde van onze provisie terug, terwijl tot onze ontzetting we ontdekten dat onze watervaten overboord waren gesmeten tijdens de gewelddadige duiken van onze boot.
Twee van onze watervaten zaten nog in de hoofdhouder maar beiden waren leeg. We hadden aardig wat voorraad voedsel maar geen vers water. Ik realiseerde me opeens de afschuwelijkheid van onze positie. En al gauw was ik gevangen door een verterende dorst. “Dit is werkelijk slecht,” merkte mijn vader op. “Maar, laten we onze doorweekte kleding drogen want we zijn doornat tot op de huid. Vertrouw op god Odin, mijn zoon. Geef de hoop niet op.
“De Zon was schuins aan het dalen alsof we in de zuidelijke breedte zaten in plaats van in het verre noordland. Hij draaide rond zijn omloop, was steeds zichtbaar en ging hoger en hoger iedere dag, vaak met mist bedekt, toch altijd door het kantwerk van wolken glurend als een gemelijk oog van het lot, het mysterieuze noordland bewakend en jaloers kijkend naar de potsen van de mens. Ver aan onze rechterkant versierden stralen de prisma’s van ijsbergen en waren schitterend. Hun reflecties zonden stralen uit van granaatrood, van diamant en van saffier. Een pyrotechnisch panorama van talloze kleuren en vormen, terwijl je beneden een groen getinte zee kon zien en boven de purperen hemel.
Ik probeerde mijn dorst te vergeten door mezelf bezig te houden en wat voedsel boven te brengen met een leeg vat uit de houder. Ik hing over de zij rail en vulde het vat met water om mijn handen en gezicht te wassen. Tot mijn verbazing, toen het water in contact kwam met mijn lippen, kon ik geen zout proeven. Ik was geschrokken door die ontdekking. “Vader,” snakte ik, “het water, het water is vers!””Wat Olaf?”riep mijn vader uit en keek snel om zich heen. “Je vergist je natuurlijk. Er is geen land. Je wordt gek.” “Maar ik proef het!”schreeuwde ik.
En zo ontdekten we dat het water echt vers was, absoluut was dat zo, zonder het minste zout  of zelfs de verdenking van een zilte smaak.
[In vol. I, pagina 196 schrijft Nansen: “Het is een bijzonder fenomeen – dit dode water. We hadden nu een betere gelegenheid om dat te bestuderen dan we wilden. Het gebeurt als een laag  oppervlakte water of vers water rust op het zoute water van de zee, en dit verse water wordt gedragen terwijl het schip  over de zwaardere zee eronder gleed alsof het een stevige fundering was. Het verschil tussen de twee strata was in dit geval zo groot dat terwijl we drinkwater op de oppervlakte hadden, was het water dat we onder de onderste rand van de machinekamer vonden veel te zout om gebruikt te worden voor de boiler”]
Wij vulden onmiddellijk onze twee overgebleven watervaten en mijn vader verklaarde dat het een Hemelse dispensatie van genade was van de  goden Odin en Thor.
We waren buiten onszelf van blijdschap maar honger gebood ons ons gedwongen vasten te beëindigen. Nu we vers water hadden gevonden in de open zee, wat zouden we nog kunnen verwachten op deze vreemde breedte waar een schip nog nooit gezeild had en waar het gespat van een roeiriem nog nooit was gehoord?
We hadden nauwelijks onze honger gestild toen een bries de werkeloze zeilen begon te vullen en op het kompas kijkend vonden we dat de Noorder naaldpunt hard tegen het glas perste.
In antwoord op mijn verbazing zei mijn vader: “Ik heb hier al eens van gehoord; het is wat zij het duiken van de naald noemen.”
We maakten het kompas los en draaiden het in de juiste hoeken, met de oppervlakte van de zee voor de punt zou het zichzelf bevrijden  van het glas en volgens een vrije aantrekking. De naald verschoof ongemakkelijk en scheen zo onvast als een dronken man, maar ten slotte gaf hij een koers aan.
Hiervoor dachten we dat de wind ons droeg naar Noord / Noordwest, maar met een vrije naald ontdekten we dat als we er op konden vertrouwen, we lichtelijk Noord/NoordOost voeren. Onze koers echter, was steeds noordwaards gaande.
De zee was sereen kalm, met nauwelijks een korte golfslag en de wind kwiek en opbeurend. De stralen van de zon schenen dwars over ons heen en zorgden voor een rustige warmte. En zo ging de tijd dag voor dag verder en we vonden uit een notitie van ons logboek dat we sedert de storm in de open zee, elf dagen hadden gezeild.
Door een strikte economie hielden we het aardig uit met het voedsel, maar het begon te verminderen. Ondertussen was een van onze watervaten uitgeput en mijn vader zei: ”We zullen het opnieuw vullen.” Maar tot onze verslagenheid merkten we dat het water nu net zo zout was als in het gebied van de Lofoden eilanden bij de kust van Noorwegen. En dit zette ons aan om buitengewoon voorzichtig te zijn met het overblijvende vat.
Ik merkte  dat ik veel van de tijd wilde slapen; of dat nu het effect was van de opwinding om door onbekende wateren te zeilen of dat het de ontspanning was na het verschrikkelijk opwindend incident op ons avontuur in de storm op zee, of vanwege dat ik voedsel wilde, ik kon het niet zeggen.
Ik lag heel vaak op de bank van onze kleine sloep en keek ver omhoog in de blauwe koepel van de hemel en niettegenstaande de zon ver weg in het oosten scheen, zag ik altijd een kleine ster boven mijn hoofd staan. Enige dagen als ik die ster zocht, stond hij daar altijd direct boven ons.
Het was nu volgens onze berekening ongeveer de eerste augustus. De zon stond hoog aan de hemelen en was zo helder dat ik niet langer meer die eenzame ster kon zien die mijn aandacht enkele dagen eerder had getrokken.
Op een dag, rond deze tijd, schrok mijn vader mij op door mijn aandacht te vragen voor een ongewoon zicht ver voor ons uit, bijna in de horizon. “Het is een schijn-zon,” riep mijn vader uit. “Ik heb daar over gelezen: het wordt een reflectie genoemd of een luchtspiegeling Dit gaat spoedig over.”
Maar deze dof rode, valse zon, zoals we dachten dat die was, ging enige uren niet weg; en terwijl we ons onbewust waren of er nu stralen waren, was er geen tijd daarna meer waarin we de horizon voor ons niet konden bestrijken om de verlichting te lokaliseren van de zogenaamde valse zon, tijdens een periode van minstens twaalf uren van elke vieren twintig.
Wolken en mist verborgen soms bijna maar nooit helemaal, zijn locatie. Geleidelijkaan  scheen hij hoger in de horizon te klimmen van de onbepaalde purperen hemel, toen we vorderden.
Je kon nauwelijks zeggen dat hij op de zon leek, behalve dan in zijn ronde vorm en als hij niet verduisterd werd door wolken of in misten van de oceaan, had hij een nevelig-rode, gebronsde verschijning, die veranderde in een wit licht als een lichtende wolk, die een groter licht daarachter reflecteerde.
We kwamen in onze discussie overeen dat deze rokerige vuurhaard-kleurige zon, wat dan ook de oorzaak was van dit fenomeen, geen reflectie van onze Zon was, maar een soort planeet – een werkelijkheid.
Op een dag, kort hierop, voelde ik me buitengewoon suf en viel in een diepe slaap. Maar het leek alsof ik meteen daarna door mijn vader wakker geschud werd die me krachtig schudde aan mijn schouder en zei: “Olaf, word wakker, er is land in zicht!”
Ik sprong op mijn voeten en oh! onuitsprekelijke vreugde! Daar, in de verte, maar direct op ons pad, was land dat steil uitstak in de zee. De kustlijn strekte zich ver naar rechts van ons uit zover als het oog kon zien, en langs het zandige strand waren golven die in woelig schuim uiteen braken, terugtrokken en dan weer naar voren kwamen, steeds zingend met monotone dondertonen, het lied van de diepte. De zandbanken waren overdekt met bomen en andere vegetatie.
Ik kan mijn gevoel van verrukking niet vertellen over deze ontdekking. Mijn vader stond bewegingsloos met zijn hand op de helmstok, recht vooruit te kijken, en stortte zijn hart uit met dankgebeden voor de goden Odin en Thor.
Ondertussen hadden we een net dat we in de bergruimte hadden gevonden, uitgeworpen en vingen een paar vissen die essentieel toevoegden aan onze slinkende voorraad provisie.
Het kompas dat we weer vast hadden gezet op zijn plek, uit vrees voor een andere storm, wees nog steeds naar het Nnorth, en bewoog nog steeds op zijn spil, net zoals hij gedaan had in Stockholm. Het duiken naar beneden van de naald was opgehouden. Wat kon dit betekenen? En dan weer, onze vele dagen zeilen hadden ons zeker ver voorbij de Noordpool gebracht. En toch bleef de naald naar het punt Noorden wijzen. We stonden zeer perplex, want onze richting was nu zeker naar het zuiden.
We zeilden nog drie dagen langs de kustlijn, en kwamen toen aan de mond van een fjord of rivier van enorme grootte. Dit leek meer op een grote baai en daarin draaiden we onze visboot, de richting was toen enigszins noordoosten van het zuiden. Met behulp van een kribbig windje die ons twaalf uren kwam helpen van de vierentwintig, gingen we door om het binnenland in te gaan,over , wat achteraf bleek een machtige rivier te zijn, en waarvan we hoorden dat die door de inwoners Hiddekel werd genoemd.
We gingen nog tien dagen verder met onze reis ontdekten dat we gelukkig ver genoeg in het binnenland waren gekomen waar de oceaan getijden niet langer het water beïnvloedden en dat was dus vers geworden.
De ontdekking kwam geenszins te spoedig, want ons overblijvende watervat was bijna geheel leeg. We verloren geen tijd met het vullen van onze vaten en toen de wind gunstig was, zeilden we verder de rivier op. 
Langs de oevers konden we mijlen in breedte grote wouden zien zich uitstrekken ver van de kustlijn af. De bomen waren van enorme lengte. We landden nadat we geankerd waren dichtbij een zandstrand en waadden naar de kust en we werden beloond door het vinden van een hoeveelheid noten die zeer smakelijk waren en hongerstillend, en een welkome verandering waren van de monotoonheid van onze voorraad.
Het was ongeveer een september, vijf maanden, rekenden we uit, sedert we vertrokken van Stockholm. Plotseling schrokken we op, bijna buiten zinnen door gezang van mensen in de verte. Heel snel hierna ontdekten we een enorm schip die langs de rivier gleed direct in onze richting. Degenen aan boord zongen in een machtig koor dat doordat het echo’de van oever tot oever, klonk als duizend stemmen, die het hele universum vulden met een sidderende melodie. De begeleiding werd gespeeld met snaar instrumenten die niet anders waren dan onze harpen.
Het was een groter schip dan we ooit gezien hadden, en het was anders van constructie.
Op dit specifieke ogenblik lag onze sloep in windstilte en was niet ver van de kust. De oever van de rivier, bedekt met mammoetbomen, rezen op een prachtige manier enkele honderden meters omhoog om ons heen op. We schenen aan de rand van een oorspronkelijk woud te zijn dat zich ongetwijfeld ver in het binnenland uitstrekte.
Het immense vaartuig pauzeerde en bijna onmiddellijk werd er een boot uitgezet en zes  mannen met reusachtige afmetingen roeiden naar onze kleine visboot. Ze spraken tegen ons in een vreemde taal. We begrepen uit hun wijze van doen echter, dat ze niet onvriendelijk waren. Ze spraken veel onder elkaar en een van hen lachte buitensporig veel, alsof het vinden van ons een rare ontdekking was. Een van hen kreeg ons kompas in het oog en dat scheen hem meer te interesseren dan een ander deel van onze sloep. Ten slotte wenkte de leider alsof hij vroeg of we ons bootje wilden verlaten om aan boord van hun schip te komen. “Wat zeg jij, mijn zoon?”vroeg mijn vader. “Ze kunnen niet meer doen dan ons doden.”
“Ze schijnen vriendelijk te zijn ingesteld”, antwoordde ik, “maar wat een verschrikkelijke reuzen! Ze moeten de selectie zijn van uitblinkers van een koninklijk regiment. Kijk eens naar hun grootte.”
“We kunnen beter vrijwillig gaan, in plaats van met geweld meegenomen te worden,” zei   mijn vader, glimlachend, “want ze zijn zeker in staat om ons gevangen te nemen.” En daarom maakte hij door tekens bekend dat we gereed waren om hen te vergezellen.      






Binnen enkele minuten waren we aan boord van het schip en een half uur later was onze kleine vissersboot uit het water getild door een vreemd soort haak en takel en als een curiositeit aan boord gezet.
 

Er waren meerdere honderden mensen aan boord op dit mammoetschip, voor ons, en wat we ontdekten dat “The Naz” heette, wat we naderhand leerden, “Plezier” betekent, of wat een meer juiste interpretatie was: “Plezierboot”schip.

Als mijn vader en ik al nieuwsgierig bekeken werden door de opvarenden, dit vreemde ras van reuzen gaf ons een zelfde hoeveelheid verbazing.

Er was geeneen man aan boord die onder de 3.60 m. was. Ze droegen allemaal volle baarden, niet specifiek lang maar blijkbaar kort geknipt. Ze hadden goedaardige en mooie gezichten, buitengewoon blond, met een rossige gelaatskleur. Haar en baard van sommigen waren zwart, van anderen zandkleurig en van nog anderen geel. De kapitein, zoals wij de dignitaris noemden die het bevel voerde over het grote schip, was een vol hoofd groter dan een van zijn gezellen. De vrouwen waren gemiddeld  3 tot 3.30 m groot. Hun kenmerken waren specifiek regelmatig en verfijnd terwijl hun gelaatskleur een allermeest fijne tint had, verhoogd door een gezonde gloed.

Mannen en vrouwen schenen beiden het specifieke gemak van goede manieren te hebben die wij een teken vinden van een goede opvoeding en, niet tegenstaande hun enorme lengtes, was er niets over hen dat lompigheid suggereerde. Zoals ik een jongen was van negentien, zag ik ongetwijfeld  uit als Klein Duimpje. Mijn vaders  1.85 m kreeg nog niet eens de top van zijn hoofd boven de taille van deze mensen uit.

Iedereen scheen met de anderen te wedijveren om beleefdheden uit te wisselen en om vriendelijk tegen ons te zijn maar allen lachten hartelijk, herinner ik me, toen ze stoelen voor mijn vader en mij moesten improviseren om aan tafel te zitten. Ze waren rijk uitgedost in bijzondere eigen kostuums en waren erg aantrekkelijk. De mannen waren gekleed in knappe tunieken van zijde en satijn met borduursels en hadden een riem om hun taille. Ze droegen kniebroeken en kousen van een fijn weefsel terwijl hun voeten in sandalen waren gestoken die met gouden gespen waren vastgezet. We ontdekten al eerder dat goud een van de meest algemene metalen was en dat dit heel veel werd gebruikt in decoraties.

Zo vreemd als dit mag lijken, mijn vader noch ik voelden het minste beetje bezorgdheid over onze veiligheid. “We zijn bij onszelf gekomen,”zei mijn vader tegen me. “Dit is de vervulling van de traditie die mijn vader en mijn vaders vader me vertelden, en al vele generaties geleden van vóór ons ras. Dit is heel zeker het Land achter de Noordenwind.”

We schenen zo’n indruk op het feest te maken dat we speciaal aan de leiding werden overgedragen van een van de mannen, Jules Galdea en zijn vrouw, om te worden onderwezen in hun taal; en wij zelf waren net zo ijverig om die te leren als zij dat waren om te onderwijzen.

Op bevel van de kapitein werd het schip gedraaid en begon zijn koers, op de rivier terug te gaan. De machine alhoewel geluidloos, was zeer krachtig.

De oevers en bomen aan iedere zijde schenen langs te vliegen. De snelheid van het schip ging sneller dan een trein op het spoor, waar ik ooit in gereden had, zelfs hier in Amerika. Het was prachtig.

In de tussentijd waren we het zicht op de Zonnestralen verloren maar we vonden een straling die“binnenin” werd uitgezonden door de flauw-rode zon die onze aandacht al had getrokken en die nu een wit licht gaf dat blijkbaar uit een wolkenbank kwam, ver weg voor ons. Dit gaf een groter licht, ik zou zeggen, groter dan twee volle manen op de helderste nacht.

In twaalf uren ging deze wolk van witheid uit het zicht alsof die overschaduwd(eclips) werd en de twaalf uren die er op volgden correspondeerden met onze nacht. We leerden snel dat deze vreemde mensen vereerders waren van deze grote lichtwolk. Het was de “Berookte God”van de “Binnenste Wereld”.

Het schip was bemand met een soort van verlichting waarvan ik nu denk dat het elektriciteit is maar mijn vader noch ik hadden geen verstand van deze mechanieken om te begrijpen waar de kracht vandaan kwam waarmee het schip kon opereren, of om de zachte prachtige lichten te laten branden die het zelfde doel dienden van onze huidige methodes om de straten van onze steden, onze huizen en zakenpanden te verlichten.

Er moet aan gedacht worden dat de tijd waarover ik schrijf de herfst van 1829 was en dat wij van de “buitenste” oppervlakte van de Aarde, niks wisten zeg maar,over elektriciteit.


De elektrische surplus conditie van de lucht was een constante vitaliseerder. Ik voelde me nooit in mijn leven beter dan in de twee jaren dat mijn vader en ik aan de binnenkant van de Aarde verbleven.
 
Om even mijn verslag van gebeurtenissen te hervatten; het schip waarop we zeilden ging stoppen, twee dagen later nadat we aan boord waren genomen. Mijn vader zei, zo nauwkeurig als hij kon beoordelen, dat we direct onder Stockholm of Londen waren. De stad die we bereikten werd “Jehu” genoemd, en duidde een zeehaven stad aan. De huizen waren groot en prachtig geconstrueerd, en nogal uniform van voorkomen, toch zonder het zelfde te zijn. De voornaamste bezigheid van de mensen scheen landbouw te zijn; de heuvels waren bedekt met wijngaarden, terwijl de dalen gewijd waren aan het groeien van graan.

Ik zag nooit zo’n zoveel uitstalling van goud. Het was overal. De deurkozijnen waren ingelegd en de tafels waren gefineerd met bekleding van goud. Koepels van de openbare gebouwen waren van goud. Het werd mild gebruikt in de finishing touch van de grote Muziek Tempels.

Vegetatie groeide in overvloedige weelderigheid, en fruit van allerlei soort had de meest delicate geur. Trossen druiven die 1.20 m tot anderhalve meter groot waren, en iedere druif zo groot als een sinaasappel, en appelen groter dan een mensenhoofd typeerden de prachtige groei van alle dingen aan de “binnenkant” van de Aarde.

De grote redwood bomen van Californië zouden maar kreupelhout lijken vergeleken met de reuze woudbomen die kilometers en kilometers ver groeiden in alle richtingen. In veel richtingen langs de heuvelvoeten van de bergen zagen we grote kuddes vee op de laatste dag van onze reis over de rivier.

We hoorden vaak over een stad die “Eden” heette maar we werden een heel jaar in “Jehu” gehouden. Aan het eind van die tijd hadden we aardig goed de taal van dit vreemde ras mensen leren spreken. Onze instructeurs, Jules Galdea en zijn vrouw vertoonden een geduld die werkelijk prijzenswaardig was.

Op een dag kwam de bestuurder van “Eden” om ons te ontmoeten, en twee hele dagen werden mijn vader ik een serie verrassende vragen gesteld. Ze wilden weten van waar wij kwamen, welk soort mensen “buiten” woonden, welke God we aanbaden, wat we godsdienstig geloofden, het soort van leven in ons vreemde land, en een duizendtal andere dingen.

Het kompas dat we met ons mee hadden gebracht trok speciale aandacht. Mijn vader en ik spraken met elkaar over het feit dat het kompas nog steeds naar het Noorden wees, alhoewel we nu wisten dat we over de bocht, of voorbij de rand van Aarde’s opening waren gezeild, en dat we verder naar het zuiden waren gegaan aan de “binnenste” oppervlakte van Aarde’s korst, welke, volgens wat mijn vader dacht en ik ook, ongeveer 300 mijl (450 km) van dikte is  vanaf de “binnenkant” naar de “buitenste” oppervlakte. Relatief gesproken is dat niet dikker dan een eierschil, zodat er bijna zoveel oppervlakte aan de “binnenkant” is als aan de “buitenkant “van de Aarde.

De grote lichtende wolk of bal van flauw rood vuur – een vurig rood in de ochtend en avonden, en overdag een prachtig wit licht afgevend, de “Berookte God”  - is blijkbaar ‘opgehangen’ in het centrum van de grote leegte “binnenin” de Aarde, en op zijn plaats gehouden door de onveranderlijke wet van zwaartekracht, een afstotende atmosferische kracht, zoals het geval kan zijn. Ik wijs op die bekende kracht die met gelijke kracht in alle richtingen aantrekt of afstoot.

De basis van deze elektrische wolk of centraal licht, de zetel van de Goden, is donker en niet transparant, veilig voor talloze kleine openingen, blijkbaar onderin de grote ondersteuning of altaar van de Godheid, waarop “De Berookte God” rust;  en de lichten die door deze vele openingen schijnen twinkelen in de nacht in al hun schitterendheid, en lijken op sterren, zo natuurlijk als de sterren die wij zien schijnen als we thuis in Stockholm zijn, behalve dat deze  groter lijken. Daarom dus “De Berookte God”  die met de dagelijks ronddraaiing van de Aarde in het oosten schijnt op te komen en onder te gaan in het westen, net zo als onze Zon doet op de buitenste oppervlakte. In werkelijkheid geloven de mensen “Binnen” dat de “Berookte God”de troon is van hun Jehovah, en dat die stationair is. Het effect van dag en nacht wordt  daarom geproduceerd door de dagelijks rotatie van de Aarde.

Sinds die tijd heb ik ontdekt dat de taal van de mensen van de Binnenste Wereld heel veel lijkt op het Sanskriet.

Nadat wij een  rekenschap hadden afgelegd van onszelf aan de afgezanten van de centrale zetel van de regering van het innerlijk continent en mijn vader op zijn ruwe manier kaarten had getekend, op hun vraag, van de “buitenste” oppervlakte van de Aarde, die de verdeling van land en water lieten zien, en de naam hadden gegeven van ieder van de continenten, grote eilanden en oceanen, werden we over het land meegenomen naar de stad “Eden”, in een voertuig dat anders was dan iets dat we in Europa of Amerika hebben. Dit voertuig was zonder twijfel een elektrische uitvinding. Het was geluidloos, en liep op een enkele rail in volmaakt evenwicht. De trip werd gemaakt met hele hoge snelheid. We werden heuvels op en laagtes door gedragen, door dalen en opnieuw langs de zijden van steile bergen, zonder enige blijkbare poging om de grond op niveau te brengen zoals wij dat doen voor onze spoorwegen. De zetels van de kar waren enorm maar comfortabele dingen en zaten hoog boven de vloer van het voertuig. Bovenop ieder voertuig waren hoog versnellende vliegwielen die op hun kant lagen, en die zo automatisch waren aangepast dat, als de snelheid van het voertuig toenam, de hoge snelheid van deze vliegwielen ook geometrisch toenam. Jules Galdea legde aan ons uit dat deze wentelende wielen boven op de voertuigen de atmosferische druk vernietigden van wat in het algemeen wordt begrepen als zwaartekracht, en met deze kracht die dus wordt vernietigd of als onnuttig afgegeven is het voertuig dus veilig van het naar een  of de andere kant vallen door dat enkele railspoor, als was het in een vacuüm; de vliegwielen met hun snelle wentelingen verwoesten heel effectief de zogenaamde zwaartekracht, of de kracht van atmosferische druk of wat dan ook voor krachtige invloed het is dat alle niet ondersteunde dingen naar Aarde’s oppervlakte laat vallen of naar het dichtst bijzijnde punt van weerstand.

De verbazing van mijn vader en mij was niet te beschrijven toen we, temidden van de vorstelijke pracht van een enorme hall, we ten slotte voor de Grote Hoge Priester werden gebracht, de Bestuurder over al het land. Hij was rijkelijk gekleed en veel groter dan degenen om hem heen, hij was niet minder dan 14 of 15 feet hoog. (4.20 – 4.50 m). De immense ruimte waarin we werden ontvangen scheen afgewerkt te zijn met compacte plakken goud die dik versierd waren met juwelen met een verbijsterende schittering.

De stad “Eden” ligt in wat een prachtige vallei lijkt, toch ligt het in feite op het meest  verheven bergplateau van het Innerlijk Continent, meerdere duizenden feet hoger dan enig deel van het omringende land. Het is de meest prachtige plaats die ik op al mijn reizen heb aanschouwd. In deze verheven tuin groeien alle soorten fruit, wijnstokken, heesters, bomen en bloemen in buitensporige overvloed.

In deze tuin hebben vier rivieren hun oorsprong in een machtige artesiaanse fontein. Ze splitsen zich en stromen in vier richtingen. Deze plek wordt door de bewoners de “Navel van de Aarde” genoemd of het begin, “De Wieg van het Menselijke Ras”. De namen van de rivieren zijn de Eufraat, de Pison, de Gihon en de Hiddekel

Het onverwachte wachtte ons op in dit paleis van schoonheid, doordat we ons kleine visvoertuig terugvonden. Het was in perfecte vorm voor de Hoge Priester gebracht, net zo als het uit de wateren was getild op de dag, dat het aan boord van het schip werd geladen door de mensen die ons op de rivier ontdekten, meer dan een jaar geleden.

Wij kregen een audiëntie van meer dan twee uren met deze hoge dignitaris, die scheen vriendelijk en attent gestemd te zijn. Hij liet zien dat hij zeer geïnteresseerd was, selde ons talloze vragen en vroeg constant dingen waarover zijn afgezanten gefaald hadden ons te bevragen.

Aan het slot van het interview vroeg hij wat ons genoegen deed, hij vroeg of we wilden blijven in zijn land of dat we liever terugkeerden naar de “buitenste” wereld, ervoor zorgend dat het mogelijk zou zijn om een succesvolle tocht terug te maken, over de bevroren gordel barrières die de noordelijk en zuidelijke openingen van de Aarde omcirkelen.

Mijn vader antwoordde: “Het zou mij en mijn zoon plezier doen om uw land te bezoeken en uw mensen te ontmoeten, jullie colleges en paleizen te zien, en de muziek en kunst, jullie grote velden, jullie prachtige bossen van opgaand hout; en nadat we dit aangename privilege gehad hebben, zouden we graag proberen terug te keren naar ons thuis aan de “buitenkant” oppervlakte van de Aarde. Deze zoon is mijn enig kind en mijn goede vrouw zal het wachten moe zijn dat we terugkeren.”

“Ik vrees dat jullie het erg moeilijk zullen vinden om terug te keren,” antwoordde de Baas  Hoge Priester, “omdat de weg een meest gewaagde weg is. Maar, jullie zullen de verschillende landen bezoeken met Jules Chaldea als je escorte en jullie zal alle hoffelijkheid en vriendelijkheid worden verleend. Als jullie klaar zijn om een terugkeer pogen te doen, verzeker ik jullie dat je boot die hier wordt getoond in de wateren zal worden gelegd aan de mond van de rivier Hiddekel,  en we zullen jullie een Jehovah snelheid toewensen”

Aldus eindigde ons enige interview met de Hoge Priester of Bestuurder van het continent.

We leerden dat de mannen niet trouwen voordat ze vijfenzeventig tot honderd jaar zijn, en dat de leeftijd waarop de vrouwen de huwelijkse staat ingaan maar iets minder is, en dat beiden, mannen en vrouwen frequent leven van zes tot achthonderd jaar, en in sommige gevallen zelfs veel ouder.

In het volgende jaar bezochten we veel dorpen en steden, in het oog vallend waren de steden Nigi, Delfi, Hectea en mijn vader werd niet minder dan zes keer gevraagd om de kaarten te laten zien die hij gemaakt had van ruwe schetsen die hij oorspronkelijk gemaakt had van de verdelingen van land en water aan de “buitenste” oppervlakte van de Aarde.

Ik herinner me dat mijn vader opmerkte dat het reusachtige ras mensen in het land van “De Berookte God” bijna een accuraat idee had van de geografie van de “buitenste” oppervlakte van de Aarde als een gemiddelde schoolleraar in Stockholm.

Op onze reizen kwamen we bij een woud van reusachtige bomen, bij de stad Delfi. Zou de Bijbel gezegd hebben dat deze bomen meer dan driehonderd feet (90 m) omhoog torenden en meer dan 9 meter diameter hadden, en groeien in de Tuin van Eden, dan zouden de Ingersolls, de Tom Paines en Voltaires zonder twijfel hebben uitgesproken dat deze stelling een mythe was. Toch is dit de beschrijving van de Californische sequoia gigantea; maar deze Californische reuzen worden bleek van onbetekenendheid als ze vergeleken worden met de bos  Goliaths die in het “binnenste” continent worden gevonden, waar overvloedig machtige bomen van 800 tot duizend feet(240 tot 300m) groeien, en van honderd tot 120 feet diameter (30 tot 36 m in diameter); talloze in aantal en die vormen de bossen die zo uitgestrekt zijn,  honderden mijlen vanaf de zee.

De mensen zijn buitengewoon muzikaal en leerden tot een opmerkelijke hoogte kunsten en wetenschappen, specifiek geometrie en astronomie. Hun steden zijn toegerust met grote Muziek Paleizen waar vaak zoveel als 25 duizend krachtige stemmen van dit reuzenras opzwellen als machtige koren met meest sublieme symfonieën.

Kinderen worden niet verondersteld om leerinstellingen te bezoeken voordat ze twintig jaren oud zijn. Dan begint hun schoolleven en gaat door tot dertig jaar, en tien ervan worden voor beide seksen uniform toegewijd aan muziekstudie. 

Hun voornaamste roepingen zijn architectuur, tuinbouw, fokken van veel grote kuddes, en de bouw van bijzondere voertuigen voor dat land, om te reizen over land en water. Met enkele apparaten die ik niet kan uitleggen, houden ze samenspraak met elkaar tussen de meest verre delen van hun land, via luchtstromingen.

Alle gebouwen worden opgericht met speciale achting van sterkte, duurzaamheid, schoonheid en symmetrie en met een stijl van architectuur die enorm meer attractief is voor het oog dan ik ooit ergens anders gezien heb.

Ongeveer drievierde van de “binnenste” oppervlakte van de Aarde is land en ongeveer een vierde is water. Er zijn talloze rivieren van geweldige grootte, sommigen die stromen in noordelijke richting en anderen naar het zuiden. Sommige van de rivieren zijn 45 km breed en uit deze grote waterwegen, in het extreme noorden en in zuidelijke delen van de “Binnenste”oppervlakte van de Aarde, in gebieden waar lage temperaturen worden beleefd, is het dat vers water ijsbergen vormen. Ze worden dan naar buitenste zee in geduwd zoals enorme ijstongen, door de abnormale plotselinge overstromingen van turbulente wateren die twee keer per jaar alles voor hen wegvegen.

Wij zagen ontelbare soorten vogelleven, niet groter dan die we ontmoetten in bossen van Europa of Amerika. Het is wel bekend dat in de laatste paar jaren veel soorten vogels de Aarde hebben verlaten. Een schrijver  van een arikel kortgeleden over dit onderwerp zegt: “Bijna elk jaar ziet het uitsterven van een of meer vogelsoorten. Van 14 variëteiten vogels die in een eeuw op een enkel eiland waren – het West Indiase eiland van St. Thomas –  worden er acht nu geteld bij de vermissende vogels.”

Is het niet mogelijk dat deze verdwijnende vogelsoorten hun woonplaats hebben verlaten in de buitenste wereld en toevlucht hebben gezocht in de “binnenste”wereld?

Of het nu in het binnenland was in de bergen of langs de zeezijde, we vonden overvloedig vogelleven. Als zij hun grote vleugels uitspreidden, leken sommige vogels 3 meter te meten van vleugeltip tot tip. Ze hebben een grote variëteit en veel kleuren. Wij kregen toestemming om naar de rand van een rots te klimmen en een nest eieren te onderzoeken. Er zaten vijf in het nest en ieder minstens twee feet lang (60 cm) en 37,5 cm in diameter.

Nadat we een week in de stad Hecta waren geweest, nam de leraar Galdea ons mee naar een inham waar we duizenden schildpadden zagen langs het zandstrand. Ik aarzel om de staat van grootheid te noemen van deze grote schepselen. Ze hadden een 25 tot 30 feet lengte(tot 9 m lang), vijftien tot twintig feet breed (tot 6 m breed) en een volle zeven feet(2.10 m) in hoogte. Als een van deze zijn hoofd had laten zien zou het de verschijning zijn van een afzichtelijk zeemonster.

De vreemde condities “binnen”zijn gunstig niet alleen voor grote weiden met welige grassen, bossen of reuzebomen, en alle soorten plantenleven, maar ook voor prachtig dierenlieven.

Op een dag zagen we een grote kudde olifanten. Er moeten er zo’n vijfhonderd geweest zijn van deze donder-kelen monsters(thunder-throated), met hun rusteloos bewegende slurven. Ze trokken enorme grote takken van de bomen en trapten lagere struiken tot stof zoals hazelnoot struiken. Ze waren gemiddeld 100 feet in lengte(30 m) en 75 tot 85 feet hoog (tot 25 m).

Het leek, toen ik naar die prachtige kudde staarde van reuze olifanten, dat ik opnieuw in de openbare bibliotheek in Stockholm zat waar ik veel tijd doorbracht om de wonderen van het Mioceen tijdperk te bestuderen. Ik was gevuld met stomme verbazing en mijn vader was sprakeloos van ontzag. Hij hield mijn arm vast met een beschermende greep, alsof ons een vreeswekkende letsel zou overkomen. Wij waren twee atomen in dit grote woud en gelukkig werden we niet gezien door deze grote kudde olifanten toen ze langzaam verder gingen, en de leider volgden zoals een kudde schapen doet. Ze graasden door het groeiend struikgewas dat ze tegenkwamen op hun reis en nu en dan schokte het firmament door hun diepe bulken.

Er is een mistige nevel die iedere avond van het land opstijgt en het regent soms eens in de 24  uur. Deze grote vochtigheid en het versterkende elektrische licht en de warmte verklaren misschien de weelderige vegetatie, terwijl de hoog geladen elektrische lucht en het zelfde van klimaat condities kunnen veel te maken hebben met de reusachtige groei en het lange leven van dierlijk leven.

Op sommige plaatsen strekt het niveau van valleien zich vele mijlen uit in elke richting. “De Berookte God” met  zijn heldere witte licht, keek kalm naar beneden. Er was een bedwelming door de elektrische overladen lucht die de wangen toewaaiden zo zacht als verdwijnend gefluister. De natuur zong een wiegelied in het vage gemurmel van winden wier adems zoet waren van de geur van bloemen en knoppen.

Nadat wij aanzienlijk meer dan een jaar hadden doorgebracht met het bezoeken van diverse van de vele steden van de “binnenste” wereld en een groot deel van het tussenliggende land, en meer dan twee jaren voorbij waren gegaan vanaf de tijd waarop we waren opgepikt door de grote Plezierboot op de rivier, besloten we om weer eens ons geluk te wagen op de zee en om weer de “buitenste”oppervlakte te gaan bereiken van de Aarde.

We maakten onze wensen bekend en ze waren schoorvoetend bereid maar volgden ze toch vlug op. Onze gastheren gaven mijn vader, op zijn vraag, diverse kaarten die de gehele “Binnenste”oppervlakte van de Aarde toonden; zijn steden, oceanen, zeeën, rivieren, golven en baaien. Ze boden ons ook genereus aan om ons zakken goudklompjes mee te geven – sommigen ervan waren zo groot als een ganzenei – die we graag mee wilden nemen in onze kleine vissersboot.

Op gepaste tijd keerden we naar Jehu terug, en daar gebruikten we nog een maand om alles te regelen en om onze kleine visboot te reviseren. Nadat alles in gereedheid was nam het zelfde schip de “Naz” ons aan boord en zeilde naar de mond van de rivier Hiddekel.

Nadat onze reuzen broeders ons kleine bootje hadden gelanceerd, waren ze zeer warmhartig  spijtig bij de scheiding, en legden veel bezorgdheid aan de dag voor onze veiligheid. Mijn vader zweerde bij de goden Odin en Thor dat hij zeker terug zou keren binnen een jaar of twee om bij hen nog een bezoek af te leggen. En dus zeiden wij hen goedendag. We maakten ons klaar en hieven ons zeil, maar er was maar weinig wind. We werden door windstilte overvallen binnen een uur nadat onze reuze vrienden ons hadden verlaten en aan hun terugtocht waren begonnen.

De winden bliezen constant naar het zuiden, het is zo, ze bliezen vanuit de noordelijke opening van de Aarde naar dat wat wij weten dat het zuiden is, maar die, volgens onze wijzende vinger van het kompas naar het noorden is gericht.

Drie dagen probeerden we te zeilen en om tegen de wind in te gaan, maar het ging niet. En daarop zei mijn vader: “Mijn zoon, terugkeren met dezelfde route als wij gekomen zijn is in deze tijd van het jaar onmogelijk. Ik vraag me af waarom we hier niet eerder aan dachten. We zijn hier nu al bijna twee en een half jaar, en daarom is dit het seizoen waarin de Zon van de buitenkant in de zuidelijke opening begint te schijnen. De lange koude nacht is nu in het Spitzbergen land.”

“Wat zullen we dan doen?”vroeg ik.

“Er is maar een ding dat we kunnen doen,”antwoordde mijn vader, “en dat is naar het zuiden gaan.” Vervolgens draaide hij de boot om, gaf het alle zeilen en begon bij het kompas dat naar het noorden wees, maar dus in feite, naar het zuiden. De wind was sterk en we schenen een stroming te hebben gepakt met een opmerkelijke snelheid in dezelfde richting.

In maar veertig dagen bereikten we Delfi, een stad die we bezocht hadden in gezelschap van onze gidsen Jules Galdea en zijn vrouw, bij de mond van de Gihon rivier. Hier stopten we twee dagen en werden zeer gastvrij onderdak gegeven door dezelfde mensen die ons bij ons vorige bezoek hadden verwelkomd. We brachten wat meer provisie in de boot en gingen weer zeilen, en volgden de naald richting noord.

Op onze trip naar buiten kwamen we door een nauw kanaal wat een afscheidend water bleek te zijn tussen twee aanzienlijke stukken land. Er was een prachtig strand aan onze rechterkant en we besloten om dat te verkennen. Na het anker te hebben uitgeworpen, waadden we naar de kust voor een dag rust voordat we verder gingen naar buiten met onze gevaarlijke onderneming. We maakten een vuur en gooiden er enkele stukken droog drijfhout op.Terwijl mijn vader langs de kust liep, bereidde ik een verlokkelijk maaltje van voorraad die we hadden.

Er was een mild, lichtend licht waarvan mijn vader zei dat het kwam van de buitenste Zon die in de zuidelijke opening scheen van de Aarde. Die nacht sliepen we diep en ontwaakten de volgende morgen verfrist alsof we in ons eigen bed in Stockholm hadden gelegen.

Na het ontbijt begonnen we een binnenlands tochtje van ontdekking maar we waren nog niet ver gekomen toen we sommige vogels zagen die we opeens herkenden, als behorend tot de pinguin familie.

Het zijn vogels die niet kunnen vliegen maar uitstekende zwemmers en geweldig van grootte, met een witte borst, korte vleugels, zwarte kop en lange gepunte snavels. Ze zijn volledig staand  9 feet hoog (2.70 m), Ze keken naar ons met een beetje verbazing en waggelden eerst, liever dan lopen, naar het water en zwommen weg in een noordelijke richting.

De gebeurtenissen die plaats vonden in de volgende honderd of meer dagen tartten alle beschrijving. We waren op een open en ijsloze zee. De maand die we uitrekenden zou november of december zijn en we wisten dat de zogenaamde zuidpool naar de Zon gekeerd moest zijn. Daarom toen we weg gingen en voorbij het binnenste elektrische licht van “De Berookte God” en zijn geniale warmte, zouden we het licht en de warmte van de Zon ontmoeten, die door de zuidelijke opening zou schijnen van de Aarde. We hadden het niet fout.

Er waren keren  dat onze kleine boot, door de wind gedreven, die voortdurend en hardnekkig was, als een pijl door het water schoot. Inderdaad, als we een verborgen rots of obstakel hadden geraakt, dan zou ons kleine voertuig versplinterd zijn tot aanmaakhout.

Op het laatste waren we ons bewust dat de atmosfeer steeds kouder werd en enkele dagen later zagen we ijsbergen ver links van ons. Mijn vader beweerde en dat was juist, dat de winden die onze zeilen vulden uit het warme klimaat kwamen van “de binnen Aarde”. De tijd van het jaar was zeker veelbelovend voor ons om onze aanloop te maken naar de “buitenste”wereld en te pogen onze vissersboot door open kanalen van de bevroren zone voort te jagen die de poolgebieden omringt.

We zaten spoedig midden in de ijspakken, en hoe onze kleine boot door de nauwe kanalen ging en ontsnapte aan verplettering, ik weet het niet. Het kompas gedroeg zich weer net zo dronken en op zo’n onbetrouwbare manier toen we de zuidelijke bocht of rand van Aarde’s schelp passeerden als het gedaan had op onze trip naar binnen bij de noordelijke ingang. Hij draaide rond, duikte en leek op een bezeten ding.

Op een dag keek ik lui over de zijkant van de boot in de heldere wateren, mijn vader riep: “Brekers voor!” Ik keek op en zag door een optrekkende mist een wit object dat diverse honderden feet omhoog torende, en die compleet onze vooruitgang afsloot. We haalden meteen het zeil omlaagen dat was niet te snel. Op een moment zagen we onszelf bekneld zitten tussen twee monsterlijke ijsbergen. Elk drong en schuurde tegen zijn naaste ijsberg aan. Het leken op twee oorlogsgoden die het oppergezag wilden. We waren enorm gealarmeerd. Inderdaad we zaten tussen de linies in van een koningsstrijd; het diepe donderen van het schurend ijs was als een voortdurend schieten van artillerie. IJsblokken die groter waren dan een huis werden frequent 100 feet opgetild door de machtige kracht van de zijdelingse druk; ze sidderden en wankelden heen en weer enkele seconden en kwamen dan verpletterend neer met een doofmakend gebrul en verdwenen in de schuimende wateren. Aldus ging de strijd meer dan twee uren door van de ijzige reuzen.

Het leek alsof het einde kwam. De ijsdruk was verschrikkelijk en terwijl we niet gevangen waren in het gevaarlijke deel van het gedrang, en op dat ogenblik even veilig waren, liet het heffen en loslaten van tonnen ijs die als ze her en der in de waterige diepten vielen, ons vollopen met sidderende angst.

Ten slotte, tot onze grote vreugde hield het schuren van het ijs op en binnen enkele uren scheidde de grote massa zich langzaam af en alsof er een wet van goddelijke voorzienigheid werd uitgevoerd, recht voor ons lag een open kanaal. Zouden we het wagen om met onze kleine boot in die opening te gaan? Als de druk opnieuw zou komen, dan zou onze kleine sloep maar ook wij worden verpletterd tot niets. We besloten om de kans te wagen en vervolgens hesen we onze zeilen met een gunstige wind en spoedig begonnen we als in een paardenrace en liepen we spitsroeden door dit onbekende nauwe kanaal van open water.

De volgende 45 dagen was onze tijd bezet met het ontwijken van ijsbergen en het jagen op  kanalen; inderdaad, als we niet begunstigd waren met een sterke zuidenwind en een kleine boot, dan twijfel ik of dit verhaal ooit aan de wereld had kunnen doorgeven.

Ten slotte kwam er een ochtend waarop mijn vader zei: “Mijn zoon, ik denk dat we thuis gaan zien. We zijn bijna door het ijs heen. Kijk! Het open water ligt voor ons.”

Maar er waren nog enkele ijsbergen die ver noordwaarts dreven in het open water dat nog voor ons lag aan iedere kant, dat vele mijlen ver was uitgestrekt. Direct voor ons en door het kompas, dat zich nu had recht gezet, in richting noorden, achter ons, was er een open zee.

“Wat een prachtig verhaal moeten we vertellen aan de mensen van Stockholm,”ging mijn vader verder, toen vergeeflijke opgetogenheid zijn eerlijke gezicht verlichtte. “En denk aan de gouden klompjes die in de voorraad liggen weggestopt!”

Ik sprak vriendelijke woorden van lof tegen mijn vader, niet alleen vanwege zijn kracht en uithoudingsvermogen, maar ook voor zijn moedig durven als ontdekker. En om deze reis te hebben gemaakt die nu een succesvol einde beloofde. Ik was ook dankbaar dat hij de rijkdom van goud had verzameld die we mee naar huis brachten.

Terwijl we onszelf feliciteerden over de goede voorraad en het water dat we bij de hand hadden, en over de gevaren waaraan we ontsnapt waren, schrokken we van het horen van een aller verschrikkelijkste explosie die veroorzaakt werd door het uiteen scheuren van een enorme ijsberg. Het was een doof makend gebulder als het vuren van duizend kanonnen. Op dat moment zeilden we met grote snelheid en bleken bij een monsterachtige ijsberg te komen die naar alle schijn zo onwrikbaar was als een aan een eiland vastzittende rots. Het scheen echter dat die ijsberg was gespleten en uiteen brak, waarna de balans van het monster langszij  ons, waar wij zeilden, verwoest werd en het begon van ons af te duiken. Mijn vader zag het gevaar vooruit en voor ik me de ontzaggelijke mogelijkheden realiseerde. De ijsberg brak en viel in het water, honderden feet lang en toen hij omver ging, kwam het andere deel uit het water en ving ons vissersbootje als een hefboom op een draaipunt op, en wierp het in de lucht alsof het een voetbal was.

Onze boot viel op de ijsberg die op dat moment zijn zijde naast ons had veranderd in de top. Mijn vader was nog in de boot, en was verwikkeld in het tuigage, terwijl ik zo’n 6 meter ver  werd weggegooid.

Ik krabbelde vlug overeind en riep naar mijn vader die antwoordde: “Alles is in orde!” Op dat moment daagde er een realisatie in me op. Verschrikking na verschrikking!  Het bloed bevroor in mijn aderen. De ijsberg was nog in beweging en zijn grote gewicht en kracht van het omvallen zou het tijdelijk laten onderduiken. Ik realiseerde me volledig wat een zuigende maalstroom dit zou produceren temidden van de werelden water aan elke kant. Ze zouden plotseling in de laagte razen met al hun razernij, als wit getande wolven die een menselijke prooi wilden.

Op dit opperste moment van mentale zielsangst, herinner ik me in een oogopslag de boot te zien die op zijn kant lag, en vroeg ik me af of die zich mogelijk zelf kon rechtzetten en of mijn vader kon ontsnappen. Was dit het eind van onze worsteling en avonturen? Was dit de dood? Al die vragen flitsten door mijn hoofd in een fractie van een seconde en een moment later was ik bezig met een strijd van leven of dood. De logge monoliet van ijs zonk onder de oppervlakte en de koude wateren gorgelden om me heen in een waanzinnige boosheid. Ik zat in een schotel met wateren die aan elke kant binnenstroomden. Nog een moment en ik zou mijn bewustzijn verliezen.

Toen ik gedeeltelijk mijn zinnen herwon en me ophief uit de bezwijmende half dronken man, vond ik mezelf terug nat, stijf en bijna bevroren en liggend op een ijsberg. Maar er was geen teken van mijn vader of van onze kleine visboot. De monsterberg had zichzelf hersteld en met zijn nieuwe balans tilde hij zijn hoofd misschien 15 m. boven het water uit. De top van dit eiland van ijs was een plateau misschien een halve acre breed. (2020 m2 )

Ik hield heel veel van mijn vader en ik was door verdriet overmand bij zijn afschuwelijke dood. Ik schold op het lot dat ik niet werd toegestaan om met hem in de dieptes van de oceaan te slapen. Ten slotte klom ik overeind en keek om me heen. De purperen hemelkoepel boven me, de kustloze groene oceaan beneden me en alleen een enkele ijsberg te onderscheiden! Mijn hart zonk in hopeloze wanhoop. Ik ging voorzichtig over de berg heen naar de andere kant, hopend te zien dat onze visboot zichzelf had opgericht.

Durfde ik nog te hopen dat mijn vader nog leefde? Het was een straaltje hoop dat in mijn hart opvlamde. Maar dat bij voorbaat te denken warmde mijn bloed in mijn aderen op en het begon te stromen als een zeldzame stimulans door elke vezel van mijn lichaam.

Ik kroop dicht naar de gevaarlijk steile kant van de ijsberg en tuurde naar beneden, hopend, nog steeds hopend. Toen maakt ik een rondje over de berg en scande ik ieder stukje van de weg en zo bleef ik rond en rond gaan. Een deel van mijn hersenen was zeker al waanzinnig geworden terwijl het andere deel, denk ik, en tot op vandaag denk ik dat, nog volmaakt rationeel was.

Ik was me bewust dat ik dat rondje 12 keer gedaan had en terwijl een deel van mijn intelligentie wist, met al mijn verstand, dat er geen sprankje hoop was, toch was er een vreemde fascinerende geestesstoring die me betoverde en me dwong om me weer te bedriegen met verwachtingen. Het andere deel van mijn hersenen scheen me te vertellen dat terwijl er geen mogelijkheid was dat mijn vader nog in leven was, toch als ik ophield dit pelgrimsrondje te maken, als ik maar een moment pauzeerde, dan zou dit de erkenning zijn van verslagenheid, en als ik dit zou doen, voelde ik dat ik gek zou worden. Aldus, uur na uur liep ik rond en rond, bang om te stoppen en te rusten, toch stoffelijk machteloos om veel langer nog door te gaan. Oh! Verschrikking van verschrikking om te worden weggegooid in deze brede massa wateren, zonder voedsel of drinken en met alleen een verraderlijke ijsberg als een blijvende plek. Mijn hart zonk in me en alle schijnbare hoop zakte weg in zwarte wanhoop.

Maar toen werd de hand van de Bevrijder uitgestoken, en de dodelijke stilte van eenzaamheid die weldra snel onverdraaglijk werd, werd plotseling doorbroken door het vuren van een signaal kanon. Ik keek op met geschrokken verbazing toen zag ik dat op minder dan een halve mijl verder een walvisvaarder alle krachten naar me toe wendde met haar zeilen voluit.

Klaarblijkelijk had mijn voortdurende activiteit op de ijsberg hun aandacht getrokken.  Terwijl ze dichter bij kwamen zetten ze een boot uit en voorzichtig afdalend naar de waterrand, werd ik gered en werd even later aan boord getild op het walvisschip.

Ik merkte dat het een Schotse walvisvaarder was, “De Arlington”. Ze was uit Dundee gekomen in september en was direct begonnen naar de zuidpool te gaan op zoek naar walvissen. De kapitein,  Angus MacPherson, scheen vriendelijk aangelegd maar wat betreft discipline, leerde ik snel, bezat hij een ijzeren wil. Toen ik probeerde hem te vertellen dat ik uit de “binnenkant” van de Aarde kwam, keken de kapitein en de stuurman elkaar aan, schudden hun hoofd en stonden erop dat ik op een bank werd gezet onder strikte toezicht van de scheepsdokter.

Ik was zeer zwak door gebrek aan voedsel en ik had vele uren niet geslapen. Maar na een paar dagen rust, stond ik op een morgen op en kleedde ik me aan zonder daarvoor permissie te vragen aan de dokter of iemand anders en vertelde hen dat ik zo gezond was als iedereen.

De kapitein liet me halen en vroeg me weer waar ik vandaan was gekomen, en hoe ik alleen op een ijsberg kwam te zitten ver weg in de Zuidpool Oceaan. Ik antwoordde dat ik net uit de “binnenkant”van de Aarde was gekomen en ging verder hem te vertellen hoe mijn vader en ik waren vertrokken via Spitzbergen en uitkwamen bij het Zuidpool land, en daarom werd ik in de boeien geslagen. Ik hoorde later dat de kapitein de stuurman vertelde dat ik zo gek was als een Maartse haas en dat ik in opsluiting moest blijven totdat ik verstandig genoeg was om een waarachtig verslag over mezelf te geven.

Ten slotte, na veel pleiten en veel beloften werd ik uit mijn boeien verlost.  Ik besloot toen en daar om een verhaal te verzinnen dat de kapitein zou bevredigen en dat ik het nooit meer over mijn tocht naar het land van “De Berookte God” zou hebben, tenminste totdat ik veilig en wel  tussen vrienden was.

Binnen 14 dagen kreeg ik toestemming om rond te lopen en om mijn plek in te nemen als een van de zeelui. Een tijdje later vroeg de kapitein me om een verklaring. Ik vertelde hem dat mijn belevenis zo verschrikkelijk was geweest dat ik bang was voor mijn herinnering en ik smeekte hem om toe te staan dat hij de kwestie onbeantwoord losliet tot verderop in de toekomst. “Ik denk dat je aardig herstelt,”zei hij, “maar je bent nog niet helemaal bij je volle verstand.” “Laat me werk doen wat je me geeft,”antwoordde ik, “en als dit je niet genoeg compenseert dan zal ik je direct nadat ik in Stockholm ben gekomen terugbetalen – tot op de laatste cent.” En zo bleef deze zaak rusten.

Tot besluit, toen ik in Stockholm aan kwam, zoals ik al vertelde, vond ik dat mijn goede moeder al meer dan een jaar was vertrokken naar haar beloning. Ik heb ook al verteld hoe ik door verraad van een familielid in een gekkenhuis belandde, waar ik 28 jaren verbleef – schijnbaar oneindige jaren – en nog later, na mijn relaas, hoe ik terugkeerde naar het leven van een visser, en dit 27 jaren ijverig te hebben gedaan, en hoe ik toen naar Amerika kwam, en ten slotte naar Los Angeles, Californië. Maar dit alles kan van weinig belang zijn voor de lezer. Inderdaad het scheen dat de climax van mijn prachtige reizen en vreemde avonturen bereikt was toen het Schotse zeilschip me van een ijsberg afhaalde op de Zuidpool zee.

(Je kunt je afvragen of deze Olaf elektriciteit kon herkennen, daar hij dat nog niet had gekend in Amerika) Waarschijnlijk is het een hele andere energie geweest, die wij binnenkort ook gaan gebruiken. Krachtig en geruisloos. Vertaler.) 

No comments:

Post a Comment